de uitvinder van de natuur

Ik heb heimwee naar groen. Zozeer dat ik momenteel allerlei kamerplanten aanschaf om de heimwee enigszins te temperen. Gistermiddag las ik De uitvinder van de natuur van Andrea Wulf uit. Het laatste deel, over John Muir en natuurbehoud, deed me beseffen dat mijn heimwee niet alleen bestaat uit een verlangen naar zomerbomen; ik ben ook boos. Boos omdat er niets veilig is als het geld oplevert, boos om wat er ondertussen allemaal al is verdwenen. Ik wil de wereld groener maken, ik ben van mening dat ik dat de wereld verschuldigd ben.

*

Alexander von Humboldt (1769-1859) was de eerste wetenschapper die de natuur als samenhangend geheel beschouwde, én grondlegger van de milieubeweging, schrijft Andrea Wulf:

‘Humboldt was de eerste die het cruciale belang van bossen voor eco-systeem en klimaat uiteenzette: bomen nemen water op en verrijken de atmosfeer met waterdamp, ze beschermen de bodem en zorgen voor een verkoelend effect. Hij sprak ook over de zuurstofproductie van bomen en de invloed daarvan op het klimaat. De effecten van menselijke inmenging waren nu al ‘onoverzienbaar’, betoogde hij, en zouden catastrofale vormen aannemen als we doorgingen de wereld zo ‘genadeloos’ te verstoren.’ (p. 86)

In het jaar 1800 schreef Humboldt al over het gevaar van menselijke inmenging. Dat is tweehonderdzeventien jaar geleden. Ik weet niet of ik me voor kan stellen hoe groen de wereld was toen Humboldt leefde, of ik me voor kan stellen hoezeer de wereld is veranderd door ontbossing en landbouw (/kolonialisme).

*

Humboldts boeken werden graag gelezen, niet alleen door wetenschappers: hij werd buitengewoon populair door wetenschappelijke informatie met natuurbeleving en -beschouwing te combineren. Dit nieuwe genre sprak ook ‘gewone’ mensen aan:

‘In Ansichten der Natur toonde Humboldt aan dat de natuur de menselijke verbeelding kon beïnvloeden. De natuur, zo schreef hij, stond in een geheimzinnig soort verbinding met ons ‘innerlijk leven’. (..) Wat wij tegenwoordig vanzelfsprekend vinden – namelijk dat er een verband bestaat tussen de externe wereld en onze gemoedstoestand – was voor Humboldts lezers een openbaring. Alleen dichters hadden zich tot dan toe met dat soort ideeën ingelaten; wetenschappers nooit.’ (p. 175)

Veel natuurboeken van nu (van schrijvers als Robert Macfarlane, Helen Macdonald, Annie Dillard en Amy Liptrot) zitten op eenzelfde manier in elkaar, hoewel ik nog geen hedendaagse schrijver ben tegengekomen die zoveel elementen met elkaar weet te verbinden als Humboldt deed in zijn Kosmos-boeken. Daarin schreef hij over oceanen, aardbevingen, meteorologie, geografie en astrologie; over organisch leven en ‘de ‘perpetuele wisselwerking’ tussen lucht, wind, zeestromen, hoogteligging en de plantendichtheid op het land.’ (p. 308) Niet voor niets bestaat de Kosmos-reeks uit vijf boeken. Het manuscript van het laatste deel leverde hij kort voor zijn dood in 1859 in bij zijn uitgever.

Humboldts ‘Naturgemälde’. De kaart (54 x 84 cm) hoorde bij Humboldts Ideen zu einer Geographie der Pflanzen (1807) 

Ansichten der Natur is altijd Humboldts persoonlijke favoriet gebleven. Het is naast een lyrisch natuurboek ook een filosofisch werk. Humboldt gebruikte in de regel de ‘Naturgemälde’ (een afbeelding van de vulkaan Chimborazo waarop met lijnen staat aangegeven welke vegetatie op welke hoogte te vinden is) om zijn theorie van de natuur als één groot web van leven te verduidelijken. Volgens Andrea Wulf slaagt Ansichten der Natur daar nog beter in door de vele poëtische beschrijvingen, en is het vanwege het beschouwende karakter bovendien een filosofisch werk.

*

Tijdens zijn leven inspireerde Humboldt onder andere Johann Wolfgang von Goethe, ze waren goed bevriend. Ook na Humboldts dood was hij voor velen een grote inspiratiebron: Ralph Waldo Emerson, Henry David Thoreau, Walt Whitman, en John Muir waren bijvoorbeeld grote bewonderaars van Humboldts natuurboeken. Wulf schrijft hierover:

‘De cirkel van Humboldts ideeën was rond. Humboldt had een aantal vooraanstaande denkers, wetenschappers en kunstenaars beïnvloed, en op hun beurt inspireerden die elkaar. Humboldt, [George Perkins] Marsh en Thoreau voorzagen samen in het intellectuele kader waarmee Muir de veranderende wereld om zich heen zag.’ (p. 403)

John Muir zag dat er in zijn geliefde Yosemite Valley steeds meer reuzensequoia's verdwenen en besloot zich actief in te zetten voor natuurbehoud. Door teksten als ‘The Treasure of the Yosemite’ te publiceren, waarmee hij een groot publiek wist te bereiken, heeft hij er mede voor gezorgd dat de Yosemite Valley in 1890 een nationaal park werd. Een aantal jaar later vocht hij tegen de bouw van een dam in de Hetch Hetchy Valley (de ‘tweede Yosemite’) door ‘het eerste geschil tussen de aanspraken van de natuur en de eisen van de cultuur – tussen natuurbehoud en vooruitgang’ (p. 409) in gang te zetten. De dam werd uiteindelijk wel degelijk gebouwd – Niets wat geld kan opleveren is veilig, al is het nog zo beschermd, concludeerde Muir – maar zijn poging was een belangrijk voorbeeld voor daaropvolgend activisme en later natuurbehoud.

*

De Amerikaanse senaat blijkt akkoord te zijn gegaan met de benoeming van Scott Pruitt als hoofd van het EPA (Environmental Protection Agency) (zie The Guardian). Het EPA bestaat om het milieu en de volksgezondheid te beschermen, maar Pruitt is openlijk een climate change skeptic en geen voorstander van het EPA:

‘Pruitt has sued the EPA, the agency he is now set to lead, multiple times over what he considers to be unwarranted meddling by the federal government. He has targeted regulations that limit air pollution haze in national parks, methane leaks from drilling, and mercury and arsenic seeping from power plants.’ (bron: The Guardian, 8 dec. 2016)

... niets wat geld kan opleveren is veilig, al is het nog zo beschermd. (De wereld moet groener, ik weet het zeker.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief