wezenlijke momenten

Toen ik een aantal jaar geleden Hermione Lee's biografie over Virginia Woolf las, was dit één van de passages die ik onderstreepte:

‘[So] the making of art, in reaction to the blows of life, is both an active, controlling process, in which she orders reality by ‘putting it into words’; and a passive, self-abnegating process, whereby she recognises that what she is making is part of something pre-existing and universal: ‘There is no Shakespeare; there is no Beethoven; certainly and emphatically there is no God; we are the words; we are the music, we are the thing itself.’’ (Virginia Woolf, Hermione Lee; p. 174)

Momenteel lees ik Wezenlijke momenten, Woolfs autobiografische werk waar deze woorden over the thing itself uit geciteerd zijn. Ik ga een groot stuk tekst hier overnemen uit het magistrale hoofdstuk ‘Een schets van het verleden’, inclusief de thing-woorden, omdat het zo mooi is en omdat het idee groter wordt in context (Hermione Lee vatte het krachtig samen maar Woolfs woorden zijn, wat mij betreft vanzelfsprekend, schoner). 

In ‘Een schets van het verleden’ schrijft Woolf (o.a.) over bepalende bewuste momenten (in tegenstelling tot onbewuste momenten: dat wat géén indruk maakt). De schok die dergelijke gebeurtenissen bij Woolf teweeg brachten, voelde ze telkens weer als ze aan zo'n voorval dacht. Ze heeft zojuist deze momenten kort beschreven en schrijft vervolgens over dat wat Hermione Lee pre-existing en universal noemt:

‘(..) nu ik ze voor het eerst heb neergeschreven, realiseer ik me iets dat ik me nog niet eerder heb gerealiseerd. Twee van die momenten eindigden in een toestand van wanhoop. Het andere daarentegen in een toestand van voldoening. Toen ik over die bloem zei: Dat is het geheel, had ik voor mijn gevoel een ontdekking gedaan. Ik besefte dat ik iets in mijn bewustzijn had weggeborgen waar ik [op] terug kon komen, dat ik kon overdenken en onderzoeken. Dat treft me nu als een diepgaand verschil. Het was in de eerste plaats het verschil tussen wanhoop en voldoening. Dit verschil kwam, denk ik, voort uit het feit dat ik in het geheel niet in staat was het leed te hanteren van de ontdekking dat mensen elkaar pijn doen, dat een man die ik gezien had zichzelf had gedood. Het gevoel van gruwzaamheid maakte me machteloos. Maar in het geval van de bloem was er zin en betekenis die me in staat stelden het gevoel te hanteren. Ik voelde me niet machteloos. Ik was me ervan bewust—zij het met enige afstand—dat ik die betekenis te zijner tijd zou kunnen verklaren. Ik weet niet meer of ik, toen ik de bloem zag, ouder was dan toen ik die twee andere ervaringen had. Het enige dat ik weet is dat veel van die bijzondere momenten een vreemd soort afschuw en een gevoel van lichamelijke ineenstorting met zich mee brachten, ze schenen overweldigend, ikzelf was passief. Dit zou kunnen betekenen dat naarmate men ouder wordt men door middel van de rede een groter vermogen heeft om verklaringen te vinden, waardoor de mokerslag aan kracht inboet. Ik denk dat dit waar is, want hoewel ik nog altijd de eigenaardige eigenschap bezit deze plotselinge schokken te ervaren, zijn ze me nu altijd welkom; na de eerste verbazing voel ik altijd onmiddellijk dat ze bijzonder waardevol zijn. De volgende stap is dat ik eigenlijk denk dat mijn vermogen dit soort schokken te ervaren mij tot schrijver maakt. Ik waag het erop de verklaring te zoeken in het feit dat een schok, in elk geval bij mij, onmiddellijk gevolgd wordt door de wens deze te verklaren. Ik heb het gevoel een slag gekregen te hebben, niet, zoals ik als kind dacht, een slag van een vijand die zich schuilhoudt achter de mist van het dagelijks leven, maar het is of wordt een onthulling van een of andere achterliggende orde, een bewijs van iets wezenlijks achter de uiterlijke verschijningen, en ik maak het tot iets wezenlijks door het onder woorden te brengen. Alleen door het onder woorden te brengen kan ik er een geheel van maken; het geheel betekent dat het zijn vermogen om mij pijn te doen verloren heeft; de verbrokkelde delen weer bij elkaar te voegen geeft me een gevoel van intense voldoening, wellicht omdat ik al doende de pijn wegneem. Misschien is dit wel de hoogste vorm van vreugde die ik ken. Ik raak in deze geestvervoering wanneer ik al schrijvende lijk te ontdekken wat bij wat hoort; een handeling op de juiste wijze laten verlopen, een personage opbouwen. Hierdoor bereik ik wat ik een filosofie zou kunnen noemen; hoe dan ook, het is een stellige overtuiging van mij; dat achter de mist een patroon schuilgaat, dat wij—ik bedoel alle menselijke wezens—daarmee verbonden zijn; dat de hele wereld een kunstwerk is, dat wij deel zijn van dit kunstwerk. Hamlet of een kwartet van Beethoven bevat waarheid over het gigantische complex dat wij de wereld noemen. Maar Shakespeare bestaat niet, Beethoven bestaat niet; en zeer zeker bestaat God niet; wij zijn de woorden; wij zijn de muziek; wij zijn het zelf. Dit is wat ik begrijp als ik een schok krijg.’ (p. 98-100)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief