het terugschenken van tijd

22.04 is een boek dat alle kanten op gaat. Daarmee bedoel ik alles wat je daarmee kunt bedoelen. Het denkt na over tijd en plaats, over liefde en familie, over het leven en het einde, over kunst, over de stad, over de maan. Achteraf blijkt dat het boek niet per sé een logische volgorde heeft, maar ook weer wel.

Dat klinkt vaag. Misschien moet ik iets vertellen over de inhoud.

Een jonge schrijver kreeg goede kritieken voor zijn debuutroman (een boek dat veel weg heeft van Ben Lerners debuut Vertrek van station Atocha) en wordt nu veel geld aangeboden voor een nog-niet-bestaand nieuw boek naar aanleiding van een gepubliceerd kort verhaal. Hij heeft plannen, ideeën, te veel wellicht: iedere keer dat iemand hem vraagt waar zijn nieuwe boek over zal gaan, geeft hij een nieuw en ander antwoord. En tijdens zijn gastschrijverschap in Marfa, Texas, werkt hij vijf weken lang alleen aan een gedicht dat gaat over tijd, de materiële wereld, en Walt Whitman.

De verteller in 22.04 (zijn naam wordt niet genoemd) spreekt veelvuldig over vensters en schermen, over het rangschikken van de tijd en wereld. Hij plaatst vensters naast elkaar op zijn computer zoals hij (of Lerner) ook zijn boek uiteindelijk rangschikt. Dat zorgt voor een soort afstand. Toch, de diepgaande (kunstzinnige) ervaring waar Adam Gordon in Vertrek van station Atocha niet in geloofde maar wel naar op zoek was, overkomt de hoofdpersoon van 22.04 regelmatig. Maar daar moet hij voor kiezen, zoals je een scherm op je laptop kiest. Net zo gemakkelijk ervaart hij iets half, maar niet zonder daar over nagedacht te hebben; hij theoretiseert de realiteit.

Voorbeeld. New York wordt gewaarschuwd voor een naderende, potentieel zeer zware storm. Er ontstaat bij de protagonist een beeld van een apocalyptisch New York, een beeld dat zal zijn. Maar het gebeurt niet, de storm valt reuze mee, er waaien wat takken van bomen maar daar blijft het bij. Het gevolg van het uitblijven van de verwachtte wereld is dat een mogelijkheid verdwijnt omdat de verteller gelooft dat het enkel een mogelijkheid was in een wereld waarin de storm wél heftig was, wél schade berokkent. Overigens, die mogelijkheid werd ergens door ‘gemaakt’, een reeks gebeurtenissen leidden tot die mogelijkheid: Lerners verteller heeft, nadat hem duidelijk wordt dat de storm geen nieuwe wereld heeft gebracht, het gevoel dat ook die gebeurtenissen zijn opgelost:

‘Omdat de ogenblikken mogelijk waren gemaakt door een toekomst die nooit gekomen was konden ze niet herinnerd worden vanuit deze toekomst die in en als het heden was bereikt (..).’ (p. 36)


Lerners schrijver wandelt door zijn stad, zijn landschap, denkt na, beschrijft wat hij ziet en denkt. Hij bevindt zich in Texas en schrijft, ziet spoken en atmosferische weerspiegelingen, en denkt na. Hij vertelt over ontmoetingen met andere schrijvers, praat met deze andere schrijvers over zijn plannen voor het nieuwe boek (en denkt na). Middenin 22.04 staat ineens een verhaal gedrukt, vermoedelijk de tekst die hem het grote geldbedrag heeft gebracht. Het verhaal bevat ogenblikken, verhalen, personages, die in ‘gewone’ hoofdstukken een rol spelen (in de hoofdstukken voor én na het verhaal): de schrijver bedenkt wat hij kan, wil, mag, zal gebruiken in nieuw werk: hij verdwijnt en verschijnt in dit boek, het boek dat hij uiteindelijk heeft gemaakt:

‘(..) ik (..) besloot om het boek van het voorstel te vervangen door het boek dat je nu leest, een werk dat, net als een gedicht, fictie noch non-fictie is en zich van de een naar de ander beweegt; ik besloot om mijn verhaal niet uit te werken tot een roman over literaire fraude, over het vervalsen van het verleden, maar tot een werkelijk heden dat meervoudige toekomsten zou bevatten.’ (p. 239)

Ik moest regelmatig aan Valeria Luiselli’s De gewichtlozen denken tijdens het lezen van 22.04. Niet alleen heeft Lerners protagonist te maken met de geest van een dode dichter, ook legt hij onopgemerkt verschillende tijden over elkaar (dat vermoeden heb ik in ieder geval). Luiselli schrijft in haar roman: ‘Wie zich bezighoudt met het schrijven van romans, houdt zich bezig met het dubbelvouwen van de tijd.’ — er wordt nogal wat dubbelgevouwen in 22.04. Maar Ben Lerner speelt geen spel (zoals Luiselli ook geen spel speelt in haar roman), zijn protagonist (en de schrijver zelf vermoedelijk ook) is ongeveinsd geïnteresseerd in het landschap van de (/zijn) tijd.

Ben Lerner is in staat de meest ongrijpbare momenten te beschrijven (zie het passage onderaan), en maakt heerlijke zinnen, waardoor 22.04 alleen al zeer de moeite waard is vanwege Lerners proza. Ik vind het een wonderbaarlijk boek.

‘Toen ik uit de metro kwam ontdekte ik dat het al helemaal donker was en dat er iets van verwachting in de lucht hing en ook iets anders, zoiets als het gevoel van een sneeuwdag tijdens de kinderjaren toen de tijd zich had ontworsteld aan de instituties, toen sneeuw een technologie leek om de tijd te verslaan, of als de verslagen tijd zelf die uit de lucht viel, elk glinsterend ijsdeeltje een ogenblik van je routine dat werd teruggeschonken.’ (p. 27)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

//

quoi?

ada limón adrienne rich ali smith alice notley alice oswald anne boyer anne brontë anne carson anne truitt anne vegter annie dillard antjie krog audre lorde bhanu kapil carry van bruggen catherine lacey cees nooteboom charlotte brontë charlotte salomon chimamanda ngozi adichie chris kraus christa wolf claire messud claire vaye watkins clarice lispector david whyte deborah levy durga chew-bose elif batuman elizabeth strout emily brontë emily dickinson emily ruskovich ester naomi perquin etty hillesum f. scott fitzgerald feminisme fernando pessoa han kang helen macdonald henri bergson henry david thoreau hermione lee herta müller jan zwicky janet malcolm jean rhys jeanette winterson jenny offill jessa crispin joan didion john berryman joke j. hermsen josefine klougart kate zambreno katherine mansfield kathleen jamie katja petrowskaja krista tippett layli long soldier leonard koren leonora carrington leslie jamison louise glück maggie anderson maggie nelson marcel proust margaret atwood maría gainza marie darrieussecq marie howe marja pruis mary oliver mary ruefle neil astley olivia laing patricia de martelaere paul celan paula modersohn-becker poetry poëzie rachel cusk rainer maria rilke raymond carver rebecca solnit robert macfarlane sara ahmed sara maitland seamus heaney siri hustvedt stefan zweig susan sontag svetlana alexijevitsj sylvia plath ta-nehisi coates teju cole terry tempest williams tess gallagher tjitske jansen tomas tranströmer tracy k. smith valeria luiselli virginia woolf vita sackville-west w.g. sebald yiyun li zadie smith

Blogarchief